Piefpafpoef! (paragraf)
Transcript
«Piefpafpoef!» klonk het juist, en de beide wilde genten vielen dood in het riet neer, en het water werd bloedrood gekleurd.—«Piefpafpoef!» klonk het weer, en nu vlogen er gehele scharen wilde ganzen uit het riet op. En toen deed zich andermaal een knal horen. Er werd een grote jacht gehouden; de jagers lagen rondom het moeras; ja, enigen zaten boven in de takken der bomen, die zich ver over het riet uitstrekten. De blauwe damp trok in dikke wolken in de bomen en ver over het water heen; de jachthonden gingen het moeras in. Plof, plof! het riet boog zich naar alle kanten heen. Dat was een schrik voor het arme eendje. Het draaide zijn kop om, om hem onder de vleugels te steken; maar op hetzelfde ogenblik stond er een vreselijk grote hond dicht bij het eendje; de tong hing hem uit de bek, en zijn ogen schoten vlammen; hij strekte zijn snoet juist naar het eendje uit, liet het zijn scherpe tanden zien en.... Plof! plof! ging het weer, zonder dat hij het beetpakte.